II

Hij was alleen maar schijndood,
want hij verslikte zich
in de krampachtige stoot
die zich opdreef vanuit zin middenrif,
dat nu het centrum van de wereld was.
Het had de kleur van morgendauw
en de smaak van bewegend bloed.
Nu eindelijk vormden de woorden zich
moeiteloos.
Langzaam wrikte hij zich los.
Ontdeed zich van zijn windsels.
Hij wist dat hij er was!
Vanuit de verte keek hij
berustend naar de beelden
en begreep ze nooit,
nee nooit,
de beelden van een dode konden zijn.

III

Nu draait de lantaarn door
van schemering naar kleur.
Gaat van nacht naar dageraad.
Verwonderd wordt hij wakker,
overspoeld door een gloed van ceruleum,
die binnen valt door het glas-in-lood
van het gebogen venster.
Hij warmt zich er aan
met gesloten oogleden.
weet hij zich een levende,
tot tweemaal toe geoordeeld.

Copyright ©C.R. Lo A Njoe 1984

Terug
Copyright ©C.R. Lo A Njoe '03