Die zomermiddag
begon heel onverwacht
mijn pelgrimage
in het bos bij Wetzikon.
Het gras
waarop ik lag, bewoog heel zacht
en de beuk
beschutte mij tegen de felle zon.
Opeens overviel me een droeve gedachte.
Mijn krachten werden één bewegende bron:
"Ik
moet weg... Ik mag niet wachten....
Verlaat heel snel het bos bij Wetzikon!"
Op een
steenworp van lome dagjesmensen,
spelende kinderen, honden die stoeiden,
zocht ik mijn weg over onbeperkte grenzen.
Langs korenvelden die gloeiend bloeiden,
met aan
weerskanten cypressen
en ceders,
steeds hoger reikend in een gebarsten lucht.
Het bos
kreeg geleidelijk iets breders
en haar
bomen smolten onder een vlammende zucht.
Ik zwierf langs talloze dorpen en rivieren,
die ik nog zo goed kende van voordien.
Ik zag vreemde wezens, ook al onze dieren.
Was ik
hier eerder ...als kind misschien?
Want ook
al vond ik geen dierennamen
en was er weinig, dat ik terugvinden
kon,--
Deze vrijheid, deze zon, dit alles tezamen
was toch niet het bos bij Wetzikon?
Spoedig trof ik mijn
mensen in het dal.
Er hingen zonnesluiers over
het meer.
Mijn beste vrienden waren er al.
Ik omhelsde mijn broers en zusters weer.
Ook kwam ik vele
anderen tegen.
En net terwijl rust alle zorgen overwon,
moest ik ernstig mijn terugkeer overwegen
naar het bos
bij Wetzikon.
Zo ging ik snel
over de brede brug.
Een troep eenden snaterde luid.
Ik vond mijn oude beukenboom terug.
Een warmte trilde hevig onder mijn huid,
greep naar
de schaduwen om me heen.
Zo lang geleden, dat ik mijn
zwerftocht begon.
Maar toch
veel korter, naar het scheen,
mijn pelgrimage
in het bos bij Wetzikon.
Copyright ©C.R. Lo A Njoe
1984
|