Een sonnet voor Sabagh, de Morgen.

De allereerste twee geluiden in dat kleinste uur
dwarrelden verloren als houtskoolvonken
knisperend in een smeulend vuur
waarin de adem, het woord als as wegzonken.

Het was de fluwelen waterval van dauwglans
van Sabagh, de morgen in de nieuwste dag,
ruisend in een zilverwitte dans,
in de zon, die ik door een hemelspiegel zag.

Er klonk een lied in de amandelbomen.
Sabagh de morgen was nét aangebroken
en kringelde op, los van sluimerdromen.

Weer werd er een toorts aangestoken.
De kille koorts werd in zijn kracht gesmoord.
Het Morgenlied speelde kabbelend voort.

Copyright ©C.R. Lo A Njoe 1984

Copyright ©C.R. Lo A Njoe '03